Rechtspraak: Grondroerder en feitelijk graver allebei aansprakelijk

In de rechtspraak verschijnen met enige regelmaat uitspraken die betrekking hebben op schade aan kabels en leidingen. Ancella Klunne is werkzaam als advocaat bij Kessels Advocaten en gespecialiseerd in het civiele bouwrecht en de WIBON. Voor het KLO geeft zij een inhoudelijke toelichting op deze juridische zaken. Wat betekent de uitspraak voor de graafketen en wat kunnen de spelers in de keten hiervan leren?
Bij de invulling van de zorgplicht bij graafwerkzaamheden wordt in de rechtspraak aangesloten bij de Richlijn Zorgvuldig Graafproces (CROW 250). In deze Richtlijn geldt als uitgangspunt dat er proefsleuven moeten worden gegraven als zich volgens de door de netbeheerder verstrekte tekening binnen 1,50 m aan weerszijden van het graafprofiel kabels of leidingen bevinden. De rechtbank Amsterdam kreeg te oordelen over een kwestie waarin een geschil was of er door de grondroerder proefsleuven gegraven hadden moeten worden. Lagen de kabels en leidingen op de tekening binnen deze 1,50 m of niet? En wat was de rol van de feitelijk graver? (Zie vonnis d.d. 26 februari 2020: ECLI:NL:RBAMS:2020:1629.)
De casus
Bij het verrichten van graafwerkzaamheden in 2016 ten behoeve van bestratingswerkzaamheden in Amsterdam werd een hoogspanningskabel geraakt. Voorafgaand aan de werkzaamheden was een Klic-melding gedaan. Op de Klic-melding stond de hoogspanningskabel ingetekend. Deze was door de aannemer niet gelokaliseerd. De aannemer was van oordeel dat hij de hoogspanningskabel niet hoefde te lokaliseren omdat deze op 4,25 meter van een gevel lag en daarmee buiten de 1,50 m van de Richtlijn. De netbeheerder was van mening dat deze op 4,50 meter van de gevel lag en daarmee binnen de 1,50 m van de Richtlijn. De aannemer had de kabel dus wel moeten lokaliseren. De aannemer had niet zelf de graafwerkzaamheden verricht, maar had dit overgelaten aan een loonbedrijf.
Lokaliseerplicht en verifieerplicht geschonden
De rechtbank kreeg een tweetal vragen te beantwoorden. De eerste vraag is of de aannemer zijn lokaliseerplicht had geschonden. De tweede vraag is of het loonbedrijf een verwijt kon worden gemaakt. De rechtbank beantwoordde beide vragen bevestigend.
De rechtbank komt aan de hand van stellingen van partijen tot het oordeel dat de theoretische ligging van de kabel 4,50 meter vanaf de gevel is en deze zich daarmee binnen het zoekgebied bevindt. De aannemer had dus moeten lokaliseren. Door dit niet te doen acht de rechtbank de aannemer aansprakelijk voor de schade aan de hoogspanningskabel.
De rechtbank voegt daar aan toe dat ook in het geval de theoretische ligging 4,25 meter van de gevel zou zijn geweest, de aannemer de hoogspanningskabel had moeten lokaliseren. De rechtbank vindt dit op grond van de omstandigheden te rechtvaardigen, ook al wordt de op de aannemer rustende zorgplicht daarmee mogelijk ruimer dan op grond van de Richtlijn zou moeten worden aangenomen. De rechtbank noemt daarbij onder meer de hierna volgende omstandigheden. Er is sprake van een oude kabel en daarmee oude tekening waarmee de exacte theoretische ligging niet makkelijk kan worden afgeleid. Door de aannemer werd de tekening op een schaal van 1:500 afgedrukt, waarna met een meetlat de theoretische ligging van de kabel handmatig werd bepaald. Het resultaat van een dergelijke meting is volgens de rechtbank uitermate gevoelig. Hier dient een grondroerder rekening mee te houden. Er was maar een marge van 2 centimeter buiten het zoekgebied, terwijl het om een hoog risico kabel gaat.
Het graafgebied is een ondergronds druk gebied, zodat er volgens de rechtbank meer rekening moet worden gehouden met verschuiving van kabels. Ondergrondse hoogspanningskabels hebben een minimale doorsnede van 8 centimeter. Indien een dergelijke kabel volgens een tekening op 4,25 meter vanaf de gevel ligt, moet er volgens de rechtbank rekening mee worden gehouden dat hij in breedte tot 4,29 meter uit de gevel reikt. En daarmee ligt de kabel dus ook deels binnen het volgens de aannemer zelf relevante zoekgebied.
De aannemer was van oordeel dat hij de schade niet hoefde te betalen, maar door het door hem ingeschakelde loonbedrijf. Het loonbedrijf had immers de feitelijke handeling verricht waarmee de hoogspanningskabel werd beschadigd. De rechtbank is van oordeel dat het loonbedrijf eveneens aansprakelijk is, omdat het volgens de Richtlijn pas had mogen beginnen nadat deze zich ervan had vergewist dat alle in de Richtlijn voorgeschreven procedures correct waren nageleefd. Dat had het loonbedrijf niet gedaan. Het had niet geverifieerd of de aannemer het onderzoek zorgvuldig had gedaan. Omdat de rechtbank vond dat de aannemer een grotere fout had gemaakt dan de loonwerker, diende de aannemer 2/3 van de schade te betalen en de loonwerker 1/3.
Afstand van 1,50 m geen absolute afstand
Wat aan deze uitspraak opvalt, is de overweging van de rechtbank dat ook al zou de theoretische ligging buiten de 1,50 m zijn gelegen er toch gelokaliseerd had moeten worden. De grondroerder moet er dus op bedacht zijn dat de 1,50 m afstand van de Richtlijn niet in beton is gegoten. Onder omstandigheden moet er (in ieder geval volgens deze rechtbank) toch ook buiten deze 1,50 m gelokaliseerd worden. De grondroerder dient hier op bedacht te zijn.
De gehele uitspraak lees je op de website van de Rechtspraak.
Meer informatie: